Een handige Katholieke architect

 
Liefhebbers van Haagse architectuurgeschiedenis worden de laatste jaren met prachtwerken verwend, met name door Marcel Teunissen en Peter van Dam. Deze laatste heeft, na een mooi boek – in 2013 – over H. Wesstra jr. (1843-1911), nu een eveneens geweldig geïllustreerd boek over Wilhelmus Bernardus van Liefland (1857-1919) geschreven. Geïnspireerd door allerlei stijlen in de Belle Époque en met toen nieuwe bouwmaterialen als gewapend beton, gietijzeren constructies en smeedwerk, drukte die een groot stempel op de Haagse stadsontwikkeling. Helaas is niet alleen zijn archief verloren gegaan, maar ook is later, om allerlei redenen, veel van wat hij bouwde verdwenen. Dit boek moet dan ook als een monument beschouwd worden voor deze als loodgieterszoon opgegroeide vrijgezel die door zijn talloze activiteiten en groot netwerk een rijk man werd, een van de eerste Hagenaars met een auto, bezitter van woon-winkelhuizen, koffie- en koetshuizen en een villa in het Prinsenvinkenpark.

Hij werd in 1897 door de Joodse bankiers Wertheim en Gompertsz gekwalificeerd als ‘Flink architect, die vele werken heeft uitgevoerd, als vakman een goede naam heeft, en veel geld verdiend heeft. Het is een handig en slim man, die zich gemakkelijk uit moeilijkheden weet te draaien. Men zal daarom goed doen om bij eventueel doen van zaken, alles duidelijk te omschrijven. Hij is roomsch-catholiek.’

Dat laatste is bij Van Liefland belangrijk in die zin, dat hij met name in zijn eigen ‘zuil’ een omvangrijk netwerk had, niet alleen als bouwer maar ook als lid van de Haagse gemeenteraad (1896-1911) en van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1907-1919). Dat was ook toen controversieel: als lid van de raad was hij politicus, maar daarnaast tegelijkertijd belangenbehartiger van private bouwgrondmaatschappijen. Het kwam toentertijd wel vaker voor en hij is niet de enige geweest die er denkelijk toch wel veel aan verdiend heeft.

Van Dam heeft zijn boek in verschillende delen gesplitst, wat voor mij prettig werkte, aangezien ik, historicus en geen architect, het laatste stuk, een gedetailleerde chronologische volgorde van Van Lieflands bouwprojecten, voorzien van bouwsom, aannemer, opdrachtgever en werkomschrijving, wat minder als spekje voor mijn bekje beschouw. Daarentegen is het eerste deel, de biografie van Van Liefland aan de hand van de opkomst van de Schilderswijk en het Bezuidenhout, naast een omschrijving van belangwekkende werken, uiterst boeiend, ook door de mooie en zeer ter zake doende illustraties.

Op zijn tweeëntwintigste werd Van Liefland zelfstandig architect, met opdrachten uit zijn katholieke kring. Zo ging hij aan de gang op de begraafplaats St. Petrus Banden en in de binnenstad, en bouwde hij een villa in neorenaissancestijl aan de Van Stolkweg Ook de aanleg van verkeerswegen en rioleringssystemen had zijn belangstelling, waardoor hij zich kon ontwikkelen tot stedenbouwkundige.

In 1896 werd hij Haags gemeenteraadslid voor de R.K. Anti-Revolutionairen. In die hoedanigheid ontwierp hij stratenplannen en onderzocht hij de (uiterst slechte) hygiëne in de talrijke Haagse hofjeswoningen, wat o.a. resulteerde in de aanbeveling vijfhonderd woningen te slopen, de Stille en Amsterdamse Veerkade te dempen en er een brede verkeersweg (de Paviljoensgracht) aan te leggen

Uit het rijke parelcollier dat dit boek is, kies ik nog een paar opvallende werken van Van Liefland. In de eerste plaats in de Haagse Schilderswijk. Vanaf 1880 vervulden enkele sociaal ingestelde bouwexploitatiemaatschappijen en woningbouwverenigingen een pioniersrol in de verbetering van de leef- en woonomstandigheden van de arbeiderspopulatie. Van Liefland behoorde tot de groep Haagse notabelen (want daar hoorde hij beslist bij) die hiervoor concrete plannen ontwikkelden. Hij bouwde in 1885 een katholieke bewaarschool aan de Hoefkade en was uitvoerend architect van de 22 huizen in de nieuwe Van Bassenstraat. Maar vooral was hij architect van de Van Ostadewoningen, rug-aan-rug gebouwde arbeidershuisjes in neorenaissancestijl. Ook aan de arbeiderswoningen van ‘Het Fort’ met de markante opzichterswoning met een hoge torenspits erop (Hoppenbrouwerstraat 8) werkte hij mee. Vervolgens was hij betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe wijk Bezuidenhout. Vooral zijn stratenplan voor de aanleg van de Daendelstraat, Jan Pieterszoon Coenstraat, Pieter Bothstraat en Laurens Reaalstraat moet genoemd worden. Hij ontwierp er in 1896 ook een schoolgebouw voor de ‘Vereeniging Haagsche Kook en Huishoudschool’.

In 1894 werd Van Liefland aangesteld als huisarchitect van de ‘Maatschappij Zeebad Scheveningen’. Hier noem ik slechts zijn medewerking aan de ‘oude pier’, het Wandelhoofd Koningin Wilhelmina – op 6 mei 1901 door prins Hendrik officieel geopend – en zijn ontwerp van het in 1904 geopende Palace Hotel.

Het is jammer dat Peter van Dam Van Liefland als mens nauwelijks uit de verf krijgt. Maar zijn rol als architect en stedenbouwkundige komt in dit boek uitstekend aan de orde. Hij was een functionalist die zich primair richtte op praktijk en techniek en niet zozeer op esthetiek, hoewel hij zeker bijdroeg aan de monumentale grandeur van het Bezuidenhout. Wat Scheveningen betreft: daar speelde Van Liefland een belangrijke rol bij de transformatie tot toeristische badplaats.

Tragisch is geweest dat aan het eind van zijn leven (hij werd 62 jaar) zijn grootse plannen herhaaldelijk werden afgewezen door de schoonheidscommissie. Zijn bereidheid financiële risico’s aan te gaan plus de waardedaling van zijn effecten door de Eerste Wereldoorlog hebben uiteindelijk geleid tot een graf Tweede Klasse op St. Petrus Banden. Bij het ontbreken van nabestaanden werd dat in 1940 geruimd.

Peter van Dam, W.B. van Liefland 1857-1919. Eigenzinnig Haags architect en stedenbouwkundige, Den Haag 2017 (De Nieuwe Haagsche), 200 p., ISBN 978 94 6010 064 2, prijs € 26,00.

Diederick Cannegieter